Boven het golvenkoor
Ze hield haar lippen als vanouds,
wat stevig op elkaar, en
staarde naar haar vleesfazant,
gegrild, op tafel klaar.
Ze dacht aldoor aan hare brief,
die ze verleden week nog schreef,
het was haar nieuwe testament,
voor alles wat nog bleef.
Ze gaf al haar spullen weg,
en keek niet achterom,
haar leven brak in stukken,
ze vroeg niet eens waarom.
Het enige dat werd ingescheept,
was een foto van haar lief,
hij reisde mee in ’t medaillon,
en kwam daarin aan zijn gerief.
Ze haalde nooit haar eindstation,
haar lichaam dreef, en ging teloor,
nu nog, hoor je alleen haar stem,
boven het golvenkoor.
Vers: Ben F. Wesdijk
Vorige