Ik ga dat is alles

Haar tenen krommen,
als vanouds
de nagels,
priemen in ’t gezicht,
haar water loopt,
over haar ooglippen,
het klotst en bonkt,
in haar pan.

Ik ga, dat is alles.

Haar hakken prikken,
als stiletto’s,
in het vlees,
het beeldgeruis wordt zwarter, in
haar gezicht,
het spreekt boekdelen,
ze blijft op de vlakte, nee
geen tweede Maasvlakte, maar
een toendra in de buurt,
van Bemmel.

Ik ga, dat is alles.

Ze beweegt haar dijen, als
de hembrug,
schepen glijden,
over stromen, naar
beneden,
langs haar heupen,
ze pakt, en
zuigt,
een wortel, en
een bal,
haar blossen plakken, op
haar wangen,
haar rokje vliegt tegen een muur,
het streepje nat, van
het verlangen.

Ik ga, dat is alles.

Als ik je pak, dan
hangen,
je borsten verticaal,
z’n kop, die barst,
uit zijn voegen,
haar kanaal sopt over,
in ’t gedrang,
haar memo, digitaal vermogen,
klapt uit elkaar,
ze knijpt, in
haar rollator-vingers, en
komt heftig klaar.

Ik ga, dat is alles.


Vers: Ben F. Wesdijk




Vorige

In de spiegel van het leven

Volgende

Haagse lente

Facebook twitter Whatsapp